Skip to the main content

ICF

ICF
Interoperabiliteitsmodel
Informatie
Type
Classificatie
Zorgdomein
Alle
Zorgprofessional
Fysiotherapeut, Huisarts, Medisch specialist, Onderzoeker, Paramedicus, Verpleegkundige
Implementatiestatus
In gebruik
Adoptiegraad
Korte beschrijving

Beschrijft het functioneren van de mens en de eventuele problemen die de mens daarbij ervaart.

Maakt gebruik van de volgende standaarden
Browser
Beheerder (NL)
Beheerder (INT)
Licentie nodig
Ja
Versie
2002
Jaar van uitgave
2002
Wikipedia NL/EN

De ICF is een classificatie waarmee het mogelijk is het functioneren van de mens en de eventuele problemen die mensen daarbij ervaren te beschrijven. Bovendien kunnen de factoren die op dat functioneren van invloed zijn ook worden vastgelegd. In 192 landen, waaronder Nederland, is de ICF aanvaard. De ICF wordt beheerd door de World Health Organization (WHO).

De waarde van ICF

Mensen kunnen fysieke en psychische problemen ervaren die het dagelijks leven beïnvloeden. Factoren als pijn, beperkingen in mobiliteit en omgevingsfactoren kunnen ertoe leiden dat deze mensen niet meer goed voor zichzelf kunnen zorgen of hun dagelijks werk niet meer kunnen uitoefenen. Met de ICF kunnen zorgverleners aangeven wat het probleem is en waar de zorg of behandeling zich op richt. Zorgverleners gebruiken de ICF bij onder andere chronisch zieken, ouderen, mensen met een blijvende of tijdelijke stoornis, beperking of participatieprobleem. Een voorbeeld hiervan is het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat de ICF gebruikt om in kaart te brengen voor welk hulpmiddel of voor welke vorm van zorg een patiënt in aanmerking komt.​ Daarnaast gebruiken bijvoorbeeld artsen in verpleeghuizen en paramedici de ICF voor het formuleren van verpleegkundige en paramedische diagnosen en behandeldoelen. Met de ICF kan zowel het probleem (negatief ) als het wel aanwezige functioneren (positief ) worden beschreven. De ICF biedt een standaardtaal en een schema voor de beschrijving van iemands functioneren vanuit drie verschillende perspectieven:

  1.  De mens als organisme: voor het beschrijven van de functies, anatomische eigenschappen en stoornissen van onderdelen van het lichaam. Bijvoorbeeld: vermindering van het denkvermogen en het geheugen.
  2.  Het menselijk handelen: voor het beschrijven van wat iemand doet of (nog) zelf kan doen, welke activiteiten iemand uitvoert en welke beperkingen hierin zijn. Bijvoorbeeld of iemand nog zelfstandig kan schoonmaken.
  3. Participatie: voor het beschrijven of iemand mee kan doen aan het maatschappelijk leven op alle terreinen, zijn of haar daadwerkelijke participatie en eventuele problemen hierin. Bijvoorbeeld: het deelnemen aan het verkeer.

Tot slot kunnen zorgverleners met de ICF verschillende factoren onderscheiden die het functioneren van mensen kunnen beïnvloeden:

  • medische factoren: de ziekte, de aandoening of het letsel dat iemand heeft;
  • persoonlijke factoren: bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, opleiding, persoonlijkheid, bewegings- en voedingsgewoonten;
  • externe factoren: iemands fysieke en sociale omgeving, bijvoorbeeld het huis waar iemand woont, de aanwezigheid van hulpmiddelen, de werkomgeving, vrienden en sociale normen. ​

Samen met andere leden van de WHO-familie van classificaties, zoals de ICD, kan de ICF gebruikt worden voor een omvattender beeld van gezondheid en gezondheidssystemen. De behoeften van kinderen met functioneringsproblemen zijn te classificeren en te beschrijven door gebruik te maken van de ICF versie voor kinderen en jongeren. Dit is de ICF-CY. ​

Ter illustratie

In de ICF wordt het functioneren van een persoon opgevat als een wisselwerking tussen de verschillende aspecten van de gezondheidstoestand en externe en persoonlijke factoren. Een voorbeeld, een vrouw van 83 jaar oud heeft last van dementie. Dit houdt in dat er een stoornis in de hersenen is, namelijk een verandering in de structuur van de hersenen en een vermindering van het denkvermogen en geheugen. Hierdoor kan zij bepaalde activiteiten niet meer uitvoeren, zoals het zelfstandig boodschappen doen en koken. Het participatieprobleem dat hierdoor ontstaat is dat zij geen huishouden kan voeren voor zichzelf of met anderen. Externe factoren die hierbij een rol spelen zijn het verzorgingstehuis en de ondersteuning in haar huishouden (positief effect).

Go to top

Volg ons